Direct
advies nodig?

Bel de franchisehulplijn 023 - 541 19 27

Of mail

Actueel

Boetebeding

30 april 2015

De uitspraak van de rechtbank Oost Brabant van 22 april jl. gaat over een geschil over de hoogte van de boete die Emté aan een oud supermarktondernemer al dan niet verschuldigd is.

 

In veel franchiseovereenkomsten, maar ook in beëindigingsovereenkomsten, wordt opgenomen dat als partijen bepaalde verplichtingen uit de overeenkomst niet (correct) nakomen, de andere partij een boete kan inroepen. Veelal zijn dit (voor een kleine partij) zeer hoge boetes.

 

De boete wordt vervolgens in een overeenkomst meestal door middel van een boeteclausule door partijen overeengekomen.

 

Zo ook in deze zaak. Eiser is een voormalig supermarktondernemer van Emté. Tussen partijen bestond gedurende de periode 2007 tot 2013 een samenwerkingsovereenkomst en formuleovereenkomst.

 

Ter beëindiging van hun relatie en de daarbij behorende overeenkomsten, komen partijen een beëindigingsovereenkomst overeen waarin zij hun verplichtingen over en weer neerleggen. Het betreft bijvoorbeeld verplichtingen dat:

– op datum [x] de samenwerkings- en formuleovereenkomst zal worden beëindigd;

– eiser op datum [x] het pand moet opleveren; en

– Emté eiser een overnamesom van € 200.000,- dient te betalen.

 

Echter wordt ook een boetebeding opgenomen dat luidt:

 

“Artikel 8

Indien één van de partijen in strijd handelt met deze overeenkomst of (onderdelen van) deze overeenkomst niet of niet geheel nakomt, verbeurt deze aan de andere partij een onmiddellijk opeisbare boete van € 100.000, (éénhonderdduizend euro) alsmede € 1.000, (duizend euro) per dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd zijn overige rechten voortvloeiende uit deze overeenkomst en onverminderd zijn recht om nakoming van de verplichtingen van de andere partij, ontbinding en/of schadevergoeding te vorderen.”

 

Zoals te lezen is de boete die partijen overeenkomen zeer hoog.

 

De vraag of een boete verschuldigd is, hangt samen met het al dan niet door Emté mogen verrekenen van een bedrag van € 24.092,- met de overnamesom van € 200.000,-. Eiser heeft het bedrag van € 24.092,- altijd – ook bij monde van zijn advocaat – betwist. Partijen hebben de verrekening van dit bedrag zelfs uit de definitieve beëindigingsovereenkomst gehaald.

 

Vanaf het moment dat eiser op de hoogte was dat Emté het bedrag van € 24.092,- met de overnamesom van € 200.000,- had verrekend, berichtte eiser Emté dat Emté daarmee tekortschoot en sommeerde eiser Emté dit bedrag alsnog te voldoen. Nu Emté dat naliet riep eiser de boete in. Om het bedrag van € 24.092,- én de boete (ruim € 400.000,-) van Emté betaald te zien is zij een procedure gestart.

 

In de procedure stelt Emté dat het boetebeding niet op de betaling van € 200.000,- zag maar slechts op de oplevering van het pand door eiser. Mocht de boete wel verschuldigd zijn dan dient de boete te worden gematigd, aldus Emté.

 

De rechtbank oordeelt daarover:

 

Emté stelt zich op het standpunt dat de boetebepaling van artikel 8 eigenlijk alleen zag op de nakoming van de verplichting tot tijdige en correcte oplevering van het pand door [eiseres] en niet op de nakoming van haar eigen verplichtingen. De rechtbank passeert dit verweer. In de conceptovereenkomst zag de boetebepaling inderdaad op de nakoming van de verplichtingen door [eiseres]. In de definitieve overeenkomst is evenwel opgenomen dat de boetebepaling zowel ten gunste van Emté als ten gunste van [eiseres] geldt. [eiseres] heeft hier bij monde van haar raadsman uitdrukkelijk om verzocht en Emté heeft die wijziging zelf in de overeenkomst verwerkt. Emté heeft moeten beseffen dat de boetebepaling ook zag op de correcte nakoming van haar betalingsverplichtingen aan [eiseres]. Andere verplichtingen aan [eiseres] had Emté immers niet. Nu Emté tekortgekomen is in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiseres] door het bedrag van € 24.092, in te houden, is zij in beginsel de boete verschuldigd.

 

Kortom, Emté is het bedrag van € 24.092,- én de boete aan eiser verschuldigd.

 

Over de matiging van de boete oordeelt de rechtbank:

 

De rechtbank ziet voldoende aanleiding de boete te matigen. Wel is de rechtbank met [eiseres] van oordeel dat zij groot belang had bij correcte nakoming door Emté. Zij gaf immers haar onderneming op en mocht verlangen dat zij daarna niet alsnog in discussies met Emté over de financiële afwikkeling zou belanden. Ook de wijze waarop Emté heeft getracht de vordering van € 24.092, te handhaven is niet correct geweest, wat tegen (vergaande) matiging pleit. Daar staat tegenover dat Emté voor het overgrote deel tijdig en correct aan haar verplichtingen heeft voldaan. De inhouding betreft immers slechts circa 10 % van haar betalingsverplichting. [eiseres] heeft ook niet veel schade geleden als gevolg van de tekortkoming van Emté. Daarbij komt dat [eiseres] eerst na geruime tijd aanspraak heeft gemaakt op de boete. [eiseres] heeft op 5 juni 2013 kunnen vaststellen dat Emté het bedrag van € 24.092,– toch had verrekend.

 

Kortom, Emté zat fout, maar omdat (i) eiser weinig schade lijdt én (ii) de boete pas in een laat stadium heeft ingeroepen, zal de rechtbank de boete matigen:

 

Alles overziende ziet de rechtbank redenen om te oordelen dat handhaving van de boete van € 410.000, tot een buitensporig en onaanvaardbaar resultaat zou leiden en de boete te matigen tot een bedrag van € 82.000, (dat is 20 % van het boetebedrag) te verhogen met de wettelijke rente.”

 

Door haar koppigheid het bedrag van € 24.092,- te verrekenen (terwijl Emté wist dat eiser zich daar hevig zou tegen verzetten), dient zij bovenop dit bedrag nog een boete van € 82.000,- te betalen.

 

De reden waarom ik deze uitspraak bespreek is dat hier eens te meer uit blijkt dat franchisenemers niet lichtvaardig om moeten gaan met een boetebeding/clausule. Een rechter zal een boetebeding waarin bijvoorbeeld € 10.000,- per overtreding is overeengekomen met daarnaast een boete van € 500,- of € 1.000,- per dag dat de overtreding voortduurt, toe moeten wijzen als blijkt dat een van de partijen inderdaad tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst.

Geschreven door:

Roy Brands

Roy Brands is sinds 2010 advocaat en adviseert sinds 2013 veelal over franchise en franchise gerelateerde (juridische) onderwerpen. Roy staat met name individuele franchisenemers en collectieven van franchisenemers bij. Hij publiceert geregeld over juridische franchise kwesties en maakt zich hard voor meer evenwicht en gelijkheid tussen franchisegevers en franchisenemers.

Gepubliceerd op: 30 april 2015