Direct
advies nodig?

Bel de franchisehulplijn 023 - 541 19 27

Of mail

Actueel

Franchisenemer mag formule (BoerenBond) na einde franchise voortzetten!

19 november 2013

De rechtbank Gelderland heeft in kort geding geoordeeld dat franchisegever (BoerenBond formule) het voortgezet gebruik van de merknaam en formule na het einde van de franchiseovereenkomst door een multifranchisenemer dient te gedogen!
In deze zaak gaat het om de vraag of multifranchisenemer BoerenBond Retail (hierna: BBR), eigenaar van 73 BoerenBond franchisevestigingen, het gebruik van de BoerenBond merknaam en formule mag voortzetten ondanks het feit dat de franchiseovereenkomst was geëindigd. De Voorzieningenrechter oordeelt van wel!

De zaak

Franchisegever Agri Retail (hierna: AR) exploiteert twee franchiseformules, te weten BoerenBond en Welkoop. De aandelen in AR worden – samengevat – gehouden door twee partijen, te weten de oorspronkelijk eigenaar van de BoerenBond formule en de oorspronkelijk eigenaar van de Welkoop formule. Op enig moment besluiten die aandeelhouders de samenwerking te beëindigen en tot een ontvlechting over te gaan. Één van de scenarios waarover wordt onderhandeld is dat de Welkoop formule enerzijds en de BoerenBond formule anderzijds afzonderlijk (onder eigen paraplu) verder gaan. In dat geval zal franchisenemer (BBR) de BoerenBond handels- en merknaam mogelijk ook kunnen blijven gebruiken. Intensieve onderhandelingen leiden in eerste instantie nog niet tot een oplossing. Gedurende de onderhandelingen wordt de franchiseovereenkomst door franchisegever (AR) met franchisenemer (BBR) opgezegd. Na de einddatum zet BBR het gebruik van BoerenBond (merknaam en formule) in haar 73 franchisevestigingen voort. In kort geding eist franchisegever (AR) dan staking van dat gebruik.

De beoordeling

De Voorzieningenrechter stelt eerst vast dat de handelsnaam, merk en formule exclusief eigendom is van franchisegever(AR) en dat het gebruik daarvan aan franchisenemer (BBR) is verleend voor slechts de duur van de franchiseovereenkomst. Vast staat dat de franchiseovereenkomst tussen AR en BBR is geëindigd en dat het contractuele gebruiksrecht van BBR daarmee ook is geëindigd.
Vervolgens stelt de Voorzieningenrechter de vraag of franchisenemer ondanks het einde van de franchiseovereenkomst, mede gezien de lopende onderhandelingen over een ontvlechting van AR, toch de BoerenBond handelsnaam, merk en formule mag blijven gebruiken. In dat kader dient een afweging van belangen plaats te vinden.

Belang franchisenemer:
De Voorzieningenrechter overweegt dat indien franchisenemer (BBR) het merk BoerenBond niet langer voor haar 73 franchisevestigingen mag gebruiken dat tot onevenredig veel schade zal leiden. Niet alleen zullen er veel kosten gemaakt moeten worden om alle logo’s, uitingen, etc., etc. te wijzigen maar ook zal de goodwill, die verbonden is aan de naamsbekendheid (BoerenBond) van de franchisevestigingen, worden aangetast. Bovendien acht de Voorzieningenrechter niet uitgesloten dat, als resultaat van de nog lopende onderhandelingen over een ontvlechting, BBR uiteindelijk toch de merk- en handelsnaam BoerenBond zal mogen blijven voeren. Een (tijdelijk) verbod tot gebruik van merk- en handelsnaam zou dan tot zinloze schade leiden. Tenslotte overweegt de Voorzieningenrechter dat een verbod tot gebruik de lopende onderhandelingen zal “torpederen”, hetgeen in niemands belang is.

Belang franchisegever:
Tegenover het belang van BBR staat het belang dat franchisegever (AR) heeft bij staking van het gebruik van BoerenBond door BBR. Dat belang bestaat eruit dat franchisegever (Ar) met nog 25 andere franchisenemers voor de BoerenBond formule heeft gecontracteerd. Die franchisenemers hebben een contractueel exclusief recht op het gebruik van het merk, handelsnaam en formule. Voortgezet gebruik van BoerenBond door BBR is in strijd met die exclusieve (franchise)rechten, zal leiden tot afbreuk van imago en merk en zal schade veroorzaken door verwarring bij het publiek. Franchisegever verwacht daarover problemen te krijgen met haar bestaande franchisenemers.

Belangenafweging:
De Voorzieningenrechter weegt de belangen af en oordeelt dat de belangen van franchisenemer (BBR) bij een voortgezet gebruik van BoerenBond zwaarder wegen dan de belangen van franchisegever (AR) bij staking van dat gebruik. De door franchisegever gevorderde staking wordt naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aanvaardbaar geoordeeld. Met name het voorkomen van onnodige en onevenredige schade bij franchisenemer weegt daarbij zwaar.

Conclusie

Uit deze zaak blijkt dat de redelijkheid en billijkheid een grote rol spelen in franchiseverhoudingen. Zelfs nadat de franchiseovereenkomst was geëindigd, was franchisenemer in deze zaak gerechtigd tot een voortgezet gebruik van de formule inclusief merk, handelsnaam, etc., etc..

Hoofdregel is dat na het einde van de franchiseovereenkomst het gebruiksrecht van alles wat met de in franchise gegeven formule te maken heeft, eindigt. Contractueel is meestal vastgelegd dat alle kenmerken en uitingen van de franchiseformule moeten worden verwijderd en dat alle eigendommen moeten worden teruggegeven aan de franchisegever. Ook is meestal een concurrentieverbod overeengekomen op grond waarvan het de (ex)franchisenemer verboden is om vergelijkbare (concurrerende) activiteiten uit te voeren. Dat alles lijkt weinig ruimte te bieden voor een voortgezet gebruik van de formule na het einde van de franchiseovereenkomst.

Het komt echter vaker voor dat partijen nog onderhandelen over een afwikkeling terwijl de franchiseovereenkomst de einddatum bereikt. Onder omstandigheden kan het dan onredelijk zijn indien een franchisegever staking van het gebruik van de franchiseformule eist of de formule niet meer uitlevert. Deze casus is daar een voorbeeld van. Maar ook gedacht kan worden aan de situatie dat een franchisenemer de vestiging aan het einde van de franchiseperiode wil overdragen op “going-concern” basis met het oog op de hoogste mogelijke verkoopopbrengst en de onderhandelingen met een potentiële koper nog niet zijn afgerond. Of aan de situatie dat een franchisenemer na het einde van de franchiseovereenkomst nog enige tijd nodig heeft om zoveel mogelijk “leeg te verkopen”. In al die gevallen behoudt een franchisenemer belang bij een (tijdelijk) voortgezet gebruik van de formule.

Het einde van de franchiseovereenkomst betekent dus niet onder alle omstandigheden ook het einde van het gebruik van de formule. Onder omstandigheden kan een recht op een (tijdelijk) voortgezet gebruik bestaan en is een staking van de levering van de formule in strijd met de redelijkheid en billijkheid! Dit komt ook overeen met het in het Nederlandse rechtssysteem geldende belangrijke beginsel dat partijen zich tegenover elkaar dienen te gedragen overeenkomstig de eisen van de redelijkheid en billijkheid!

Geschreven door:

Kees Kan

Kees Kan is advocaat sinds 1995. Zijn grote interesse en passie gaat uit naar franchising en alles wat daarmee samenhangt. Kees heeft de afgelopen 20 jaar franchisegevers, franchisenemers en collectieven/ verenigingen van franchisenemers bijgestaan. Zijn praktijk bestaat vrijwel uitsluitend uit franchise gerelateerde advisering. Hij publiceert regelmatig over franchise en verzorgt franchiseworkshops en –seminars. Kees is initiatiefnemer en oprichter van de website www.franchisehulp.nl.

Gepubliceerd op: 19 november 2013