Direct
advies nodig?

Bel de franchisehulplijn 023 - 541 19 27

Of mail

Actueel

Kortgedingrechter Rotterdam 6 oktober 2014; een bevestiging van bestaande uitgangspunten

4 november 2014

De Voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam heeft op 6 oktober jl. uitspraak gedaan in een kort geding tussen een franchisegever en een franchisenemer van een franchiseorganisatie op het gebied van haarwerken voor vrouwen. De rechter heeft daarbij een aantal beslissingen genomen over veel voorkomende discussiepunten tussen franchisegevers en franchisenemers, waaronder ondeugdelijke omzetprognoses, niet-nakoming van franchiseverplichtingen en non-concurrentie.

In deze zaak wilde de franchisenemer van de franchiseovereenkomst af. Zij had zich, samen met vijf andere franchisenemers, op het standpunt gesteld dat de franchiseovereenkomst vernietigbaar was omdat de franchisegever ondeugdelijke omzetprognoses zou hebben verstrekt: de behaalde omzetten bleven ver achter bij de prognose. Bovendien zou de franchisegever zijn tekortgeschoten in haar verplichtingen tot ondersteuning, opleiding en bijscholing. De franchisenemer had de franchiseovereenkomst daarom ook buitengerechtelijk ontbonden. De franchisenemer was bovendien, tezamen met de vijf andere franchisenemers, al een nieuwe onderneming gestart op het gebied van haarwerken.

De franchisegever is vervolgens een kortgeding tegen de franchisenemer gestart, waarin zij nakoming van de franchiseovereenkomst heeft gevorderd en een verbod op het verrichten van concurrerende activiteiten.

De Voorzieningenrechter heeft vervolgens voorlopig geoordeeld dat de franchiseovereenkomst niet vernietigbaar was en ook niet door franchisenemer kon worden ontbonden. Onvoldoende volgde uit de stellingen en stukken van franchisenemer dat de prognoses ondeugdelijk waren en de franchisegever haar verplichtingen niet was nagekomen. Sommige feiten wezen daar wel op, maar andere juist op het tegendeel. Dat was onvoldoende voor een voorlopig oordeel dat de franchiseovereenkomst vernietigbaar was of voor ontbinding vatbaar. De franchisenemer had de franchisegever bovendien geen redelijke mogelijkheid gegeven haar verplichtingen alsnog na te komen. Zij bleef derhalve gebonden aan de franchiseovereenkomst.

Omdat de franchisegever echter ook had aangegeven dat zij ervan uitging dat de samenwerking niet meer zou worden voortgezet, oordeelde de rechter dat de franchisegever geen belang meer had bij haar vordering tot nakoming van de franchiseovereenkomst. Partijen waren dus in die zin toch van elkaar verlost. Dat betekende echter niet dat de franchisenemer ook bevrijd was het in de franchiseovereenkomst overeengekomen non-concurrentiebeding. Daaraan bleef zij gebonden, als gevolg waarvan zij haar nieuw gestarte onderneming niet kon voortzetten.

Deze uitspraak bevestigt dat je een belang moet hebben bij een vordering. Heb je dat niet, dan zal de vordering worden afgewezen. De uitspraak bevestigt daarnaast dat het van groot belang is om, met name in een kort geding, niet alleen te stellen maar ook (met stukken of anderszins) te bewijzen dat ontvangen prognoses van de franchisegever ondeugdelijk zijn en dat franchisegever, ondanks mogelijkheid tot herstel, is tekortgeschoten in de nakoming van verplichtingen. Ook kun je er als franchisenemer niet vanuit gaan dat je gemakkelijk onder de werking van een non-concurrentiebeding uit kunt komen. Uit de rechtspraak blijkt dat dit slechts onder bijzondere omstandigheden mogelijk is.

Geschreven door:

Kees Kan

Kees Kan is advocaat sinds 1995. Zijn grote interesse en passie gaat uit naar franchising en alles wat daarmee samenhangt. Kees heeft de afgelopen 20 jaar franchisegevers, franchisenemers en collectieven/ verenigingen van franchisenemers bijgestaan. Zijn praktijk bestaat vrijwel uitsluitend uit franchise gerelateerde advisering. Hij publiceert regelmatig over franchise en verzorgt franchiseworkshops en –seminars. Kees is initiatiefnemer en oprichter van de website www.franchisehulp.nl.

Gepubliceerd op: 4 november 2014