Direct
advies nodig?

Bel de franchisehulplijn 023 - 541 19 27

Of mail

Actueel

Non-concurrentiebeding in de franchiseovereenkomst

12 juni 2012

Algemeen
Een non-concurrentiebeding in een franchiseovereenkomst verbiedt een franchisenemer doorgaans om tijdens en gedurende bepaalde tijd na het einde van de franchiseovereenkomst activiteiten te verrichten die concurrerend zijn met de activiteiten van franchisegever. Franchisegevers plegen een non-concurrentiebeding in de franchiseovereenkomst op te nemen ter bescherming van hun formule, know-how en marktpositie.
Tussen het belang van franchisegever om haar formule en onderneming te beschermen en het belang van franchisenemer om zijn onderneming na het einde van de franchiseovereenkomst onbelemmerd te kunnen voortzetten, bestaat een spanningsveld. Daardoor ontstaat niet zelden discussie over een overeengekomen non-concurrentiebeding. Is het beding wel rechtsgeldig, en zo ja, kan franchisenemer daaraan door franchisegever wel in redelijkheid gehouden worden?
In bijzondere gevallen kan een franchisenemer zich tegen de werking van een non-concurrentiebeding verzetten. Onder meer kan een non-concurrentiebeding nietig zijn – en als gevolg daarvan door de franchisegever niet worden ingeroepen – indien het niet in overeenstemming is met de daarvoor geldende (Europeesrechtelijke) wetgeving. Daarnaast wordt onder omstandigheden aan de werking van een non-concurrentiebeding voorbij gegaan, indien het evident de franchisegever is die haar verplichtingen niet is nagekomen en veroorzaker is van de beëindiging van de franchiseovereenkomst. In beginsel zij partijen echter gebonden aan hetgeen zij zijn overeengekomen, zo ook aan een non-concurrentiebeding. Dat blijkt onder meer uit de hierna volgende uitspraak.

Voorzieningenrechter Rotterdam 18 april 2012
De Voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam oordeelde op 18 april 2012 in kort geding over een in de franchiseovereenkomst van franchiseformule Fietsned opgenomen non-concurrentiebeding. Een van de franchisenemers trachtte onder werking ervan uit te komen.
De franchiseovereenkomst tussen franchisegever Fietsned en een franchisenemer was op initiatief van franchisenemer tussentijds geëindigd. Vrijwel direct na het einde van de franchiseovereenkomst startte franchisenemer een vergelijkbare onderneming in (onder meer) mobiele reparatie van fietsen voor zichzelf. Franchisegever beriep zich vervolgens op het in de franchiseovereenkomst opgenomen non-concurrentiebeding, dat franchisenemer onder meer verbood om gedurende een jaar na einde franchiseovereenkomst betrokken te zijn bij activiteiten vergelijkbaar met die van franchisegever.
Franchisenemer stelde in de gerechtelijke procedure vervolgens dat het non-concurrentiebeding in strijd zou zijn met de wet (Europese regelgeving), dat de gehele franchiseovereenkomst inclusief non-concurrentiebeding vernietigbaar zou zijn omdat franchisegever onjuiste informatie (prognoses) aan hem zou hebben afgegeven, dat franchisegever om voornoemde reden tevens wanprestatie leverde, en dat het beroep van franchisegever op het non-concurrentiebeding in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid wegens de te ernstige gevolgen daarvan voor franchisenemer (geen inkomen gedurende een jaar).
De Voorzieningenrechter oordeelde dat franchisegever wel degelijk een beroep op het non-concurrentiebeding toekwam. Niet kwam vast te staan dat het non-concurrentiebeding in strijd zou zijn met de wet, noch dat franchisegever onjuiste informatie aan franchisenemer zou hebben verstrekt. In het bijzonder oordeelde de Voorzieningenrechter dat de omstandigheid dat franchisenemer als gevolg van het concurrentieverbod gedurende een jaar geen inkomen kon genereren, niet op franchisegever kon worden afgewenteld. Franchisenemer had de franchiseovereenkomst, met daarin het non-concurrentiebeding, immers zelf getekend en wist dus waar hij aan toe was, en bovendien had franchisenemer bij het einde van de overeenkomst niet bedongen dat het beding zou komen te vervallen.

Conclusie
Onder omstandigheden kan een non-concurrentiebeding nietig zijn of kan een beroep daarop van franchisegever in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid. Dat is echter zeker niet in alle situaties het geval. De uitspraak van de Voorzieningenrechter Rotterdam toont aan dat een franchisenemer er rekening mee moet houden dat hij aan het contractueel overeengekomen non-concurrentiebeding kan worden gehouden, hetgeen een obstakel kan vormen voor het voortzetten van de onderneming na een eventueel einde van de franchiseovereenkomst.
Het is daarom van belang voor (toekomstige) franchisenemers om zich reeds voorafgaand aan het sluiten van een franchiseovereenkomst van de werking van een non-concurrentiebeding te vergewissen en daarover zo nodig advies in te winnen.

Geschreven door:

Kees Kan

Kees Kan is advocaat sinds 1995. Zijn grote interesse en passie gaat uit naar franchising en alles wat daarmee samenhangt. Kees heeft de afgelopen 20 jaar franchisegevers, franchisenemers en collectieven/ verenigingen van franchisenemers bijgestaan. Zijn praktijk bestaat vrijwel uitsluitend uit franchise gerelateerde advisering. Hij publiceert regelmatig over franchise en verzorgt franchiseworkshops en –seminars. Kees is initiatiefnemer en oprichter van de website www.franchisehulp.nl.

Gepubliceerd op: 12 juni 2012