Direct
advies nodig?

Bel de franchisehulplijn 023 - 541 19 27

Of mail

Actueel

Rechtbank Almelo 7 maart 2012: ‘Wie stelt, moet bewijzen’

19 april 2012

In de Nederlandse wet geldt als algemeen uitgangspunt in gerechtelijke procedures dat de partij die stelt dat bepaalde feiten hebben plaatsgevonden, die feiten ook voldoende concreet zal moeten motiveren en bewijzen. Deze regel is van groot belang in gerechtelijke procedures, en bepaalt vaak of een partij die gelijk heeft uiteindelijk ook gelijk krijgt.

Ook in procedures tussen franchisegevers en franchisenemers is vaak van groot belang of de partij die stelt dat een bepaalde gebeurtenis heeft plaatsgevonden – bijvoorbeeld wanprestatie of schending van een concurrentiebeding in de franchiseovereenkomst door de andere partij – dat uiteindelijk ook voldoende concreet toelicht en zo nodig kan bewijzen aan de hand van documenten en/ of getuigenverklaringen.

Een voorbeeld in de rechtspraak waaruit het belang van de voornoemde regel blijkt, is de recente uitspraak van rechtbank Almelo van 7 maart 2012 in een zaak tussen franchisegever Otto Simon BV (‘Otto Simon’) en de Duitse partij Vedes AG (‘Vedes’), een concurrent van Otto Simon BV.

Otto Simon en Vedes leveren beide speelgoed aan retailers/ franchisenemers. Omstreeks 2010 zijn een voormalig franchisenemer (‘X’) en een voormalig werknemer (‘Y’) van Otto Simon als werknemers in dienst getreden bij Vedes. Otto Simon stelde dat X daarmee in strijd handelde met het non-concurrentiebeding in zijn franchiseovereenkomst, dat hem verbood binnen twee jaar na einde dienstverband concurrerende activiteiten te verrichten. Y zou zich daarnaast onder meer schuldig hebben gemaakt aan het tijdens zijn dienstverband telefonisch doorspelen van vertrouwelijke informatie aan Vedes omtrent retailprijzen, en Vedes hebben geholpen bij het werven van personeel van Otto Simon. De gedragingen van X en Y zouden volgens Otto Simon wanprestatie en/ of onrechtmatige daad opleveren.
Vedes zou op haar beurt jegens Otto Simon onrechtmatig hebben gehandeld, door gebruik te maken van de wanprestatie/ onrechtmatige daad van X en Y. Vedes zou namelijk aan de hand van de ‘kennis en kunde’ van X en Y over Otto Simon klanten van Otto Simon ‘stelselmatig en op een georganiseerde massale manier’ schriftelijk hebben benaderd met het oogmerk hen van Otto Simon ‘los te weken’. Vedes zou daarbij ‘schaamteloos’ reclame voor de eigen organisatie hebben gemaakt en ‘onjuiste, ongunstige en schadelijke of denigrerende mededelingen’ ten laste van Otto Simon hebben gedaan.
Als gevolg van een en ander zou Otto Simon schade lijden, die zij door Vedes vergoed wenste te zien.
Vedes stelt in haar verweer, kort gezegd, dat zij doende was haar positie op de Nederlandse markt te verstevigen en dat zij in verband daarmee geregeld mailings en aanbiedingen liet uitgaan, en betwistte dat zijonrechtmatig zou hebben gehandeld.

De Rechtbank oordeelde uiteindelijk dat Otto Simon onvoldoende specifiek had aangegeven welke schriftelijke uitlatingen van Vedes nu precies onrechtmatig zouden zijn geweest. Otto Simon had daarnaast, met betrekking tot de gestelde telefoongesprekken tussen Y en Vedes, nagelaten aan te geven wat het onderwerp van die telefoongesprekken volgens haar dan precies zou zijn geweest en had geen nadere stukken, waaronder interne telefoongegevens, aan de Rechtbank overgelegd, terwijl dat wel op haar weg had gelegen. Bovendien bleek uit de wel overgelegde stukken (brieven van Vedes aan klanten van Otto Simon) volgens de Rechtbank niet voldoende specifiek dat sprake was van onrechtmatige uitlatingen/ concurrentie, althans Otto Simon had onvoldoende aangegeven welke uitlatingen onrechtmatig zouden zijn. Tot slot had Otto Simon nagelaten om aan te bieden haar stellingen nader te bewijzen, zodat zij ook geen kans meer kreeg haar gebrek aan motivatie en bewijs nog te repareren. De Rechtbank kwam daardoor niet meer toe aan een daadwerkelijk oordeel over de gestelde onrechtmatigheid van het handelen van Vedes, en de schadevordering van Otto Simon werd daarom afgewezen.

Uit deze uitspraak blijkt dat het van groot belang is om, reeds voorafgaand aan een eventuele gerechtelijke procedure, niet alleen duidelijk in kaart te brengen welke tekortkomingen een franchisegever precies kunnen worden aangerekend, maar om tevens een complete inventarisatie te maken van de stukken en andere bewijsmiddelen die de tekortkomingen kunnen ondersteunen en na te gaan welke schade die tekortkomingen precies hebben veroorzaakt. Indien de verwijten te algemeen blijven en/ of het bewijs niet voldoende concreet is, zal een eventuele daarop gebaseerde schadevordering waarschijnlijk worden afgewezen.

Kan Vlassenroot Advocaten helpt en adviseert u uiteraard graag bij de inventarisatie en voorbereiding voor een eventuele gerechtelijke procedure.

Geschreven door:

Kees Kan

Kees Kan is advocaat sinds 1995. Zijn grote interesse en passie gaat uit naar franchising en alles wat daarmee samenhangt. Kees heeft de afgelopen 20 jaar franchisegevers, franchisenemers en collectieven/ verenigingen van franchisenemers bijgestaan. Zijn praktijk bestaat vrijwel uitsluitend uit franchise gerelateerde advisering. Hij publiceert regelmatig over franchise en verzorgt franchiseworkshops en –seminars. Kees is initiatiefnemer en oprichter van de website www.franchisehulp.nl.

Gepubliceerd op: 19 april 2012