Direct
advies nodig?

Bel de franchisehulplijn 023 - 541 19 27

Of mail

Actueel

Rechtbank Utrecht: Franchisegever doet onterecht beroep op verval klachttermijn!

31 mei 2012

De rechtbank Utrecht heeft onlangs geoordeeld dat franchisegever Read Shop geen geldig beroep kan doen op een contractuele klachttermijn en evenmin op een wettelijke klachttermijn jegens haar franchisenemer aan wie een Vestigingsplaatsonderzoek (VPO) was overhandigd voorafgaand aan het sluiten van de franchiseovereenkomst. Franchisenemer klaagde over fouten in het VPO welke haar pas na het verstrijken van de contractuele klachttermijn (drie maanden) waren gebleken. Voorts blijkt dat het VPO inderdaad fouten bevat op grond waarvan franchisenemer mogelijk een beroep op dwaling toekomt. Franchisenemer krijgt bewijsopdracht.

Te laat geklaagd? Nee!

De franchiseovereenkomst bepaalt dat een vordering op grond van de onjuistheid of onvolledigheid van door Read Shop verstrekte gegevens, waaronder prognoses en vestigingsplaatsonderzoeken, door een franchisenemer moet worden ingesteld binnen drie maanden na ondertekening van de franchiseovereenkomst.

De rechtbank oordeelt dat, gelet op het grote aantal winkels dat wordt geëxploiteerd conform de franchiseformule van Read Shop, er vanuit kan worden gegaan dat franchisenemer ermee bekend was dat Read Shop ruime ervaring heeft met het opstellen van exploitatiebegrotingen. Op franchisenemer rustte dan ook niet de plicht om voor het sluiten van de franchiseovereenkomst het prognoserapport door een derde te laten toetsen.

Voorts oordeelt de rechtbank dat de franchiseovereenkomst is ondertekend in april/mei 2007, terwijl de winkel van franchisenemer pas in augustus 2008 is opengegaan. Eventuele onjuistheid van de door Read Shop verstrekte gegevens kon dus pas geruime tijd na augustus 2008 blijken. Onder deze omstandigheden is het beroep van Read Shop op de vervaltermijn van drie maanden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, zodat die vervaltermijn in dit geval niet van toepassing is.

Met betrekking tot het standpunt van Read Shop, dat de vorderingsrechten van franchisenemer zijn vervallen op grond van artikel 6:89 BW (op grond waarvan – kort gezegd – franchisenemer binnen bekwame tijd moet protesteren nadat hij het gebrek in de prognose heeft ontdekt) overweegt de rechtbank ten eerste dat franchisenemer wel degelijk (en anders dan Read Shop in de procedure heeft beweerd) binnen bekwame tijd – november 2008 – heeft gemeld dat hij de geprognosticeerde omzet niet haalde. Ook is gebleken dat de omzetontwikkeling van franchisenemer voor Read Shop aanleiding was om deze in 2009 financieel te ondersteunen. Kennelijk was Read Shop dus bekend met de achterblijvende omzet/resutaten.

Voorts overweegt de rechtbank – met verwijzing naar Hoge Raad jurisprudentie – dat bij de beantwoording van de vraag of een klacht binnen een bekwame tijd is geschied in belangrijke mate medebepalend is in hoeverre de belangen van de wederpartij (i.c.: franchisegever) al dan niet zijn geschaad, met name of die wederpartij nadeel lijdt door de lengte van de klachttermijn. Als die belangen niet zijn geschaad zal er niet spoedig voldoende reden zijn om degene die moet klagen (i.c.: franchsienemer) een gebrek aan voortvarendheid te verwijten. De rechtbank oordeelt vervolgens dat Read Shop geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat zij – door de gestelde lange klachttermijn – in haar bewijspositie is geschaad.

Dwaling?

De rechtbank oordeelt – op basis van o.m. twee deskundigenrapporten – dat het VPO fouten bevat, doordat het uitgaat van een te hoog verondersteld marktaandeel en een te hoge koopkrachtbinding.

Daardoor ligt het volgens de rechtbank voor de hand dat de potentiële omzet en winst aanmerkelijk lager zouden zijn begroot wanneer was uitgegaan van juiste uitgangspunten.

Omdat franchisenemer in de procedure het standpunt in neemt dat

“überhaupt geen winstgevende exploitatie mogelijk was”

en dat dit uit een deugdelijk VPO (dus zonder voormelde fouten) ook zou zijn gebleken, stelt de rechtbank franchisenemer in de gelegenheid om dat te bewijzen. Uit de stellingen van franchisenemer volgt namelijk dat zij bij die voorstelling van zaken (überhaupt geen winstgevendheid) de franchiseovereenkomst niet zou hebben gesloten. Omdat de rechtbank niet kan beoordelen of de fouten in het VPO ook zouden hebben geleid tot een lagere potentiële winst (een lagere omzet brengt volgens de rechtbank doorgaans immers ook minder kosten mee) krijgt franchisenemer de opdracht te bewijzen dat “überhaupt geen winstgevende exploitatie mogelijk was” (wie stelt moet bewijzen).

Het lijkt erop dat de franchisenemer het zichzelf hier onnodig lastig maakt door expliciet te stellen dat “überhaupt geen winstgevende exploitatie mogelijk was” en de dwaling aan die stelling “op te hangen”. De vaststelling dat het VPO reeds twee essentiële fouten bevatte en de omzet en winst daarmee ten onrechte te gunstig zijn voorgespiegeld, zou reeds voldoende moeten zijn voor een geldig beroep op dwaling. Of minder winst danwel überhaupt geen winst mogelijk was zou voor het beroep op dwaling niet moeten uitmaken; hoogstens voor de hoogte van de vergoeding van de door franchisenemer geleden schade zou dat iets uit kunnen maken. Indien een deskundige zou moeten worden benoemd in deze zaak ligt het voor de hand dat – gezien de fouten in het VPO – de kosten van die deskundige tenminste (in eerste instantie) door franchisegever en niet door franchisenemer zullen worden gedragen!

Geschreven door:

Kees Kan

Kees Kan is advocaat sinds 1995. Zijn grote interesse en passie gaat uit naar franchising en alles wat daarmee samenhangt. Kees heeft de afgelopen 20 jaar franchisegevers, franchisenemers en collectieven/ verenigingen van franchisenemers bijgestaan. Zijn praktijk bestaat vrijwel uitsluitend uit franchise gerelateerde advisering. Hij publiceert regelmatig over franchise en verzorgt franchiseworkshops en –seminars. Kees is initiatiefnemer en oprichter van de website www.franchisehulp.nl.

Gepubliceerd op: 31 mei 2012