Franchisehulp

‘Wie stelt moet bewijzen II’

Tegenvallende resultaten staan dikwijls aan de basis van een geschil tussen franchisegever en franchisenemer. Franchisenemer verwijt franchisegever dat de door franchisegever op voorhand verstrekte prognoses niet uitkomen waardoor hij schade lijdt, terwijl franchisegever dat ontkent en franchisenemer op zijn beurt verwijt dat hij tekortschiet in zijn zelfstandig ondernemerschap.
Het succes van het voeren van een gerechtelijke procedure hierover staat of valt meestal bij het concreet formuleren en kunnen bewijzen van de gestelde verwijten. Een goed voorbeeld hiervan vormt de recente uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 29 mei 2013.
De gedaagde in die zaak was een consultant op het gebied van organisatie en personeel, die als franchisenemer was aangesloten bij een franchiseformule voor zakelijke consultants. Franchisegever had franchisenemer voorafgaand aan het sluiten van de franchiseovereenkomst voorzien van een exploitatieprognose. Onderdeel van het franchisecontract tussen franchisenemer en franchisegever was verder dat franchisegever franchisenemer zou voorzien van ‘leads’ (potentiële klanten).
De omzet van franchisenemer bleef na het sluiten van de franchiseovereenkomst vervolgens ver achter bij de exploitatieprognose, waardoor de franchisenemer grote verliezen leed. Omdat franchisenemer facturen van de franchisegever onbetaald liet, werd hij door franchisegever gedagvaard.
Franchisenemer stelde zich in zijn verweer vervolgens op het standpunt dat de franchiseovereenkomst vernietigbaar zou zijn en franchisegever wanprestatie zou hebben geleverd. Franchisegever zou een ondeugdelijke exploitatieprognose hebben afgegeven, omdat die zou zijn gebaseerd op niet vergelijkbare omzetcijfers van collega franchisenemers die al jaren in het vak zaken en dus, in tegenstelling tot deze franchisenemer, al een eigen netwerk hadden waaruit zij opdrachten kregen. Daarnaast zouden de leads van de franchisegever kwalitatief zo slecht zijn geweest, dat daaruit nauwelijks omzet kwam.
De rechtbank oordeelde vervolgens dat de franchisegever zijn bijzondere zorgplicht had geschonden indien vast zou komen te staan dat de omzetcijfers van andere franchisenemers inderdaad niet vergelijkbaar waren en dus niet als basis voor de exploitatieprognose konden dienen. Hetzelfde gold voor de leads van de franchisegever. Indien de kwaliteit daarvan inderdaad beneden de maat zou blijken te zijn, zou sprake zijn van wanprestatie. Voor beide stellingen van de franchisenemer gold echter dat hij onvoldoende bewijs had aangedragen. Weliswaar werd de franchisenemer in de gelegenheid gesteld om alsnog bewijs aan te dragen, maar het is de vraag of hij dat gaat lukken aangezien de franchisenemer daar (klaarblijkelijk) eerder ook niet toe in staat was.
Deze uitspraak illustreert dat het van essentieel belang is om vooraf een concrete inventarisatie te maken van 1) de tekortkomingen van de andere contractspartij en 2) het bewijs dat voor die tekortkomingen voorhanden is. Als tekortkomingen onvoldoende concreet kunnen worden gemaakt of daarvoor onvoldoende bewijs is, zal het moeilijk zijn een succesvolle procedure te voeren.

Mobiele versie afsluiten